6 min

Je kent het vast wel: je bent bezig met een taak voor je studie en plotseling zit je aan iets compleet anders te denken. Associëren is een handige eigenschap dat in onderzoek gebruikt kan worden om sociaal wenselijke antwoorden tegen te gaan. Woordassociaties worden al langer gebruikt in marketingonderzoek om bijvoorbeeld te achterhalen wat voor gevoelens mensen hebben bij specifieke merken. Je kan deze werkvorm echter ook gebruiken in sociaal onderzoek, waarbij inzichtelijk wordt hoe taal het denken en emoties beïnvloed en andersom. De werkvorm woordassociaties haalt bepaalde remmingen weg bij de deelnemers, waardoor zij intuïtief reageren.

tip Woordassociaties zijn een manier om onbewuste patronen te ontdekken. Het is een lastige werkvorm die wel wat oefening nodig heeft om goed onder de knie te krijgen. Dit komt omdat je als onderzoeker snel en scherp moet kunnen reageren in een interview.

Als sociaal werker kan je woordassociaties gebruiken om te achterhalen hoe iemand zich werkelijk voelt en hoe iemand denkt over bepaalde onderwerpen. Associaties, zoals ze worden geuit door de deelnemer, kunnen de onderzoeker inzicht bieden in patronen die de deelnemer soms zelf niet doorheeft. Een van de meest gebruikte manieren van deze werkvorm is om een deelnemer een stimulus te geven, waarna je de deelnemer vraagt om de eerste gedachtes en gevoelens te noemen bij de stimulus. De stimulus kan zowel een geschreven woord zijn als een plaatje. De bedoeling is dat de deelnemer primair reageert op de stimulus. Het is dus belangrijk dat de deelnemer niet al te lang de tijd krijgt om de associaties te uiten.

Stappenplan

1.

Bedenk het thema waar je meer over wilt weten. Dit kan je onderzoeksvraag zijn, maar de woordassociatie en het gesprek kan ook over een deelvraag gaan.

2.

Leg contact met de mensen die je wilt vragen om mee te doen en licht aan hen toe hoe het onderzoek in zijn werk zal gaan.

3.

Regel enkele praktische zaken: een geschikte locatie, iets te drinken, zorg ervoor dat je een geluidsopname kan maken, enzovoort.

4.

Maak een interviewleidraad die je kunt gebruiken tijdens het gesprek. Zorg in ieder geval voor een introductie, een kern, en een afsluiting. In de kern van het gesprek ga je woordassociaties gebruiken.

5.

Je helpt deelnemers tijdens de kern van het interview telkens op weg door ze een stimulus te geven. Een stimulus is in dit geval een geschreven woord of een plaatje. Maak daarom kaartjes met daarop woorden of plaatjes die je aan de deelnemers voor wilt gaan leggen tijdens het gesprek.

6.

Vraag tijdens het gesprek aan de deelnemer om bij iedere stimulus, de eerste vier gedachten te benoemen die in diegene opkomen. Geef daarvoor kort de tijd, bijvoorbeeld 10 seconden. Daarna kun je doorvragen op de gegeven antwoorden.

7.

Werk samen met iemand die tijdens de woordassociaties aantekeningen kan maken van opvallende gedragingen.

8.

Werk de geluidsopname zo snel mogelijk uit, zodat het interview nog vers in je geheugen zit.

9.

Als het tijd is om de verzamelde gegevens te analyseren, let dan vooral op opvallende tegenstrijdigheden of overeenkomsten. Het doel is namelijk om onbewuste patronen te ontdekken in iemands denken of handelen.

Bronnen

Hier vind je de bronnen die we voor de beschrijving van deze werkvorm hebben gebruikt. Daarnaast vind je hier bronnen waarin je meer kunt lezen over de werkvorm, en/of voorbeelden van onderzoek waarin de werkvorm is toegepast.

Maris, B. (2009). Het verschil tussen naakt en bloot: het woordenboek in ons hoofd. Onze Taal, 78(1), 336-339.

Nielsen, M.L. & Ingwersen, P. (1999). The word association methodology – a gateway to work-task based retrieval. MIRA’99, 17-27.

Stalpers, J. (2007). Elicitatietechnieken in kwalitatief onderzoek. Kwalon, 12(1), 32-39.

Andere werkvormen

Terug naar overzicht

1# Photovoice

3# Wandelgesprekken

4# Vignetten

5# Focusgroepen

6# Storytelling

7# Stellingen

8# Tekenen

Terug naar overzicht